In een serie van vier artikelen wordt vanuit het perspectief van realiseren van projecten in de openbare ruimte zowel aandacht gegeven aan de vraag: “Hoe zorgen we ervoor dat we gedurende de gehele levens cyclus van objecten in de openbare ruimte ons kunnen verantwoorden en we kunnen beschikken over de juiste informatie, nu én in de toekomst?”.
We worden er dagelijks mee geconfronteerd. We gaan ervan uit dat het werkt. En staan er nauwelijks bij stil. Behalve als het niet functioneert: infrastructuur. We rijden over wegen, ’s avonds geven lantaarnpalen licht in de duisternis. In ons waterrijke landje rijden we over bruggen, duiken we in tunnels, wandelen langs kademuren en vertrouwen erop dat dijken onze voeten droog houden.
Dit zijn drie aspecten die nauw samenhangen, maar elk een aparte problematiek vormen. In dit artikel bespreek ik het eerste aspect: wat is de informatiebehoefte bij aanvang van projecten? De twee andere aspecten wil ik in twee komende artikelen uitdiepen. In een vierde slotartikel wil ik ingaan op de samenhang tussen de verschillende aspecten van de data gedurende de lifecycle en hoe dit mogelijk is te organiseren. En wat dit aan veranderingen vraagt. Wat willen we weten? Wat wil men weten? Waarom wil men wat weten bij aanvang van een infrastructureel project? Nederland is een klein, vol land. Vrijwel iedere ruimte is benut en heeft een vastgelegde bestemming. Én een historie, want Nederland is al heel lang een klein, vol benut land. Wil je in dit kleine, volle land iets nieuws bouwen en/of iets bestaands naar heden daagse eisen brengen, dan moet je weten waar je komt te werken. Dat noemen we contextinformatie. Over de bodem willen we weten wat er in zit. Welke kabels en leidingen liggen er? Is er kans op bodemvervuiling? Wat is de samenstelling van de grond? Hoe lopen de (ondergrondse) waterstromen? Zijn er in het verleden bommen gegooid maar niet ontploft, en hoe groot is de kans dat dit bij grondwerkzaamheden alsnog gebeurt? Hebben er in het verleden gebouwen of objecten gestaan die inmiddels gesloopt zijn, maar waarvan funderingsresten mogelijk nog in de grond zijn? Bevinden zich in de grond nog archeologische resten die historisch interessant zijn en bij bewerking van de bodem opgegraven moeten worden? Bij informatie boven het maaiveld duiken andere vragen op. Welke flora en fauna kan ik aantreffen en wat moet ik daarmee? Welke andere objecten zijn er in de omgeving? En staan hier plannen voor op stapel? Wat is de staat van de panden in de nabije omgeving? Hebben ze monumentale status? Hoe zijn ze onderheid? (Stel dat je grondwater moet laten zakken, wat gebeurt er dan met deze panden?) Dit is in vogelvlucht een niet uitputtende vragenset die bij aanvang van een project wordt gesteld. En dan rest ons nog de vraag, hoe staat dit alles met elkaar in verbinding? Er is een grote behoefte aan een integraal beeld van de werkelijkheid in al zijn aspecten. Hoe komen we te weten wat we willen weten? Is het altijd zo dramatisch? Ja en nee. In sommige organisaties is in het verleden altijd netjes gearchiveerd en is de gezochte informatie prima terug te vinden, mits je weet waar je zoeken moet. Maar ook dan is het een speurtocht. Een speurtocht die onvermijdelijk is, omdat de archiveringsprincipes die we tot op de dag van vandaag leren in onze opleidingen, zowel die van archivarissen als die van de DIV’ers/recordsmanagers, erop gericht zijn om binnen de context van de organisatie en/of het project te archiveren en dit vervolgens op te leveren. Er is geen traditie om gebiedsgericht, integraal informatie te ontsluiten. Gevolg van deze aanpak is dat bij aanvang van een grootscheepse renovatie, waarbij de volledige context van het object boven tafel moet komen, allereerst nagegaan moet worden wat die context is. Binnen welke (fysieke) grenzen en welke tijdsgrenzen moeten we de context kennen? Zodra dit duidelijk is, kan geïnventariseerd worden welke organisatie(s) in het verleden waarvoor verantwoordelijk waren, welke bronnen zij hebben nagelaten en waar deze zich bevinden. Als bekend is waar de informatie wordt bewaard, kan het onderzoek in de toegangen beginnen. De resultaten van dit onderzoek kunnen variëren van papieren documenten, traditionele digitale documenten (Word/Excel, pdf) of technische data als DWG-bestanden, GIS-bestanden, of voor recente data 3D-modellen. Zijn er voor een bepaald project vijftien aspecten relevant, dan moeten er vijftien van dit type onderzoeken worden uitgevoerd. Is de opbrengst van deze speurtocht een weergave van de werkelijkheid buiten? Soms wel. De staat van een vergunning is wat hij is en het laatste bestemmingsplan geeft exact weer wat de huidige afspraken zijn omtrent de bestemming van een gebied. Vaak ook niet. Om te kunnen bepalen wat de staat is van een in (soms ver) verleden gerenoveerd kunstwerk, zoals van een brug, zijn vrijwel nooit afspraken bekend. Er zijn dan aanvullende metingen nodig en dat kost geld. Desalniettemin, hoe meer er vooraf bekend was, hoe nauwkeuriger men kan bepalen wat er nog gemeten moet worden. En dat scheelt geld. Gewenste situatie
Ontwikkelingen In steeds meer organisaties ontstaat het besef dat losse informatie eigenlijk geen informatie is, althans dat hierdoor de kans op fouten door onvoldoende afstemming erg groot is. Tegelijk neemt de tolerantie van de omgeving af, omdat velen in deze tijd van digitale informatie ervan uitgaan dat (overheids)informatie met één druk op de knop beschikbaar is. Een paar mooie ontwikkelingen wil ik u niet onthouden. Conclusie Theo.Kremer@amsterdam.nl, Theo Kremer is informatiespecialist bij het Ingenieursbureau van de gemeente Amsterdam Noten 1 https://nl.wikipedia.org/wiki/Linked_data 2 https://nl.wikipedia.org/wiki/Citygml#Overige_links 3 Zie ook: http://www.opengeospatial.org/blog/2196 |
7 november 2017